Woord van de Maond mei 2021: makadoor & piezewiet
Geplaatst op zondag 2 mei 2021 om 14:13
Het dialect kent gekke gasten, of misschien moeten we zeggen ‘kende’. Veel dialectwoordenboeken bevatten naast woordenlijsten en verhalen ook lijstjes met locale bijnamen en scheldnamen. ‘Vlugge Dientje’ was in mijn jeugd de naam van een klein schrepel vrouwtje die vliegens vlug lopend door het leven ging. Haar tempo werd haar bijnaam. Naast deze bijnamen zijn er ook persoonsaanduidingen, woorden voor soorten mensen. Die zijn wat breder in het taalgebied verspreid. Twee daarvan wil ik, op verzoek, graag nader bekijken.
Mijn associatie met het woord makkedoor is, dat het iemand betreft die wat voor elkaar weet te boksen. Dat blijkt maar deels overeen te komen met hetgeen ik in de literatuur vind; spaarzaam weliswaar, want heel veel kom je dit woord niet tegen. Van de Liemerse woordenboeken heeft alleen Waehls Plat het woord opgenomen. Daar wordt er de betekenis van ‘zonderling, apart persoon‘ aan gegeven. In het Limburgs woordenboek vind ik meer van mijn gading. Daar is een makkedoor een ‘uitblinker’. Even verder naar het westen in Zeeland echter is de makadoor echter een ‘boosdoener’. Wat hebben die twee tegengestelde betekenissen nu gemeenschappelijk? Nicoline van der Sijs, de Nijmeegse hoogleraar taalkunde, nam Spaanse leenwoorden in de Nederlandse dialecten onder de loep en betoogt dat het woord makkedoor/makadoor afgeleid is van het Spaanse ‘matador’. Het Spaanse woord ‘matar’ betekent ‘doden’. Het is afgeleid van het Latijnsche ‘mattare’ dat oorspronkelijk ‘slaan, stoten’ betekende. Een matador is de stierenvechter (‘torero’) die de stier daadwerkelijk doodt. Het is dan ook een man van aanzien en macht; in het kaartspel is de matador een van de hoogste troeven. Macht en schuld liggen hier dicht bij elkaar.
Hoe komen de samenstellers van het Wehlse woordenboek dan toch bij hun betekenis? Het gebeurt vaker bij dialectwoorden dat de aangegeven betekenis per woordenboek-gebied sterk verschilt. Mogelijk ligt de oorzaak in het feit dat dialecten anders als de standaardtaal niet over instituten en scholen beschikken die de woordenschat verzamelen en doorgeven. Nog meer als standaardtalen staan dialecten in de wind!
Een piezewiet, ons tweede Woord van de Maond, is op het eerste gezicht het tegenovergestelde van de krachtige term makkedoor. De piezewiet komt veelvuldig in onze woordenboeken voor en van alle betekenissen blijft toch vooral hangen dat het een raar en onnozel mens betreft. De voorbeeldzinnen wijzen allemaal naar figuren van het mannelijk geslacht. In het Woordenboek van de Achterhoekse en Liemerse Dialecten, deel D: De Mens, lees ik de uitleg van een Zeddamse ‘metwarker’ (iemand die de vragenlijsten voor het WALD invult) over dit woord: “’n Rare piezewiet benimp zich vremder as ‘n kwibus en ‘n kwazzel.” De piezewiet staat dus hoog in de ranglijst van gekte. Maar toch lijkt het woord zelf vaak niet genoeg uitdrukkingkracht te hebben, want het wordt regelmatig voorafgegaan door woorden als raar en eigewies. "Dén eigewie:ze piezewiet zal 't toch wel weer baeter wette", vermeldt het woordenboek Zaenderse Praot. In Oud-Zevenaar was er zelfs een familie, waarvan de leden allemaal piezewieten genoemd werden. Die bijnaam had de familie volgens Frans van Gorkum waarschijnlijk te danken aan de vrouw van Dorus Verhoeven, die als krenterig gold. “In de oorlog brandde ze haver met boter. Dat zette ze voor het raam om het af te laten koelen, waarna ze er koffie van trok.“ In Ulft was er de grote familie Aalders, waarvan de leden, om ze te kunnen onderscheiden, allemaal een bijnaam kregen. Eén daarvan heette dan ook ‘piezewiet Aalders’. Enkele weken geleden was er een Doetinchemmer die op facebook vroeg: “Nou wil ik toch wel eens weten. Wat is een Piezewiet?” Die vraag had te maken met het verschijnen van een artikel van oud-journalist Rob Lureman over de wijk met die naam. (Zie nummers 177 en 178 van Kronyck, uitgave van de oudheidkundige vereniging Deutekom.) De Doetinchemse wijk De Piezewiet, achter Oosseld aan de A18 en rond 1920 voor fabrieksarbeiders gebouwd, is of was een buurt, waar de doorsnee Doetinchemmer liever niet kwam. Ze werd daarom ook wel als ‘Doetinchemse Vrijstaat’ gekwalificeerd. De vragensteller wacht nog op antwoord.
Hoe typisch Liemers is de piezewiet nu? Als zo vaak moet het antwoord ontkennend zijn. Ook de piezewiet is een woord dat in meerdere delen van het land als dialectwoord voorkomt. Het WALD geeft aan dat het ook in Lichtenvoorde, Baak en Breedevoort voorkomt. Maar ook in enkele Limburgse woordenboeken wordt het genoemd. Daar is er in 1999 zelfs een carnevalslied op gemaakt. Het refrain daarvan luidt: “Pieze, Pieze, Piezewiet, ich wil dich noeëts mieë kwiet. / Och loat mich dat toch zaage, nee, ich wil mich nit beklaage. / Ich wil dich noeëts en noeëts mie kwiet, doe klinge Piezewiet. (2x)”
Hier stuiten we op een andere invulling van piezewiet. De klinge Piezewiet is namelijk ‘n klein persoon. Datzelfde valt te lezen bij de buren. Het Emmerikse woordenboek “Ek proot emmereks Platt” vermeldt bij Pisewitt: ‘kleiner Mensch’. In volgend citaat over een Vlaamse kloosterzuster met keukendienst krijgt het woord bovendien de connotatie ‘mager, weinig’: “De soepe die ze kooktege was wel moâr piezewiet, veural in de weke, ge koest er ou keentsje in zien. Moâr t’s zondoâgs loâg’n er brokskies vlîs in.” Mogelijk komen we in Vlaanderen (en trouwens ook in Amsterdam) bij de kern van het woord. Daar is het namelijk een koosnaampje voor piemel, piemeltje dus. Iets kleins en raars?
In zijn rubriek ‘Uut ‘t WALD’ schreef Jan Buter (1953-2020) over vreemde snuiters in het Achterhoekse dialect. Ook uit eerbetoon voor deze geboren Tukker met grote liefde en aandacht voor taal noem ik graag nog de benamingen die hij in 2018 onder de titel “Raren kwasjorus“ bijeenbracht: ‘n ampatte, biezundere of eigenaarege zijn niet echt aparte woorden, maar de kwasjorus uit Varsseveld en de piezewiet uit Montferland “horen wat mij betreft tot de mooiste”, aldus Buter. Typisch Winterswijks noemt hij de rare potjakker, maar dat is eigenlijk een uit het Maleis ontleend woord voor schurk. Verder: potsegen, koskoper, koekeloeries, gekke kwazzel. En dan nog “de aller-allermooiste” volgens Buter: de siepelenkraemer. “Iemand die uien verkoopt, dat is pas echt een rare!”
Lees verder op de Dialectpagina >>>
Tekst: Antoon Berentsen