Woord van de Maond september 2024: giesel

Geplaatst op zaterdag 31 augustus 2024 om 18:51

Het was een prachtige laatste zondag van augustus. Het mechteld ten Ham-weekend in ’s-Heerenberg trok veel bezoekers. De Heemkundekring Bergh had zich voor het oude stadhuis, haar heemkundehuus, gepositioneerd. Onze dialectwerkgroep was paraat met onder andere het dit jaar gepresenteerde Barghs Laesplenkske, uitgevoerd als watervaste placemat op A3-formaat. Die wilde men dus graag bekijken en via de qr-code naar de website van de verniging ook beluisteren. Nogal wat platpraoters kwamen langs. Daaronder een bekende ’s-Heerenbergenaar. Die nam in het gesprek het woord giesel in de mond. Ik spitste mijn oren, want dat woord hoor je niet vaak. En ik verzamel voor deze rubriek uiteraard graag ook minder bekende c.q. minder gebruikte Barghse woorden.

Giesel dus. Een bijwoord. Met uiteraard een lang uitgesproken ie-klank. Geen zelfstandig naamwoord. Het woord heeft dan ook qua betekenis niets te maken met de standaardnederlandse woorden gijzel en gesel, al komt het woord gesel in de betekenis van val/klap/geseling in Noord-Nederland ook wel met een ie-klank voor.

Ons Woord van de Maond lijkt tamelijk uniek in het Nederlands dialectlandschap. Het komt, zover ik kan nagaan, vooral in de Liemers en Overbetuwe voor. In de meeste gevallen wordt giesel verbonden met spek. Het betekent dan vet spek. Dat is een spek met een wat bleke kleur, glazig ook.

Het wordt vervolgens echter ook gebruikt om de kleur en dus de gezondheidstoestand van mensen aan te duiden. Van het Gelders Eiland komt de zin: "Dat dernje zag t'r zo giesel uut. Die moes 's wat meer onder de neus kriege". Uit Wehl: “Hi-j kik mien der toch giesel umhen!". Bovenstaande Judith uit het schilderij van Caravaggio zou zomaar het giesel vröwke kunnen zijn, waarover het woordenboek van Rijnwaarden bericht.

Giesel bevindt zich in een lange rij van dialectwoorden die steeds ditzelfde uitdrukken. In het WALD (Woordenboek van de Achterhoekse en Liemerse Dialecten) zijn de volgende te vinden: äöetereg, gelpereg, gorreg, hoddel, horreleg, köttereg, meeps, oestereg, piereg, pierott(er)eg, verkuumd en voel.

In ’n Trop Barghse Weurd, maar ook in andere Liemerse woordenboeken, kan ook het weer giesel, dus guur, zijn: " 't Wudt marge giesel weer".

Giesel kan echter ook een eigenschap van zand zijn. Het betreft dan volgens Trop Barghse Weurd grof en scherp zand. Heet het in ’t standaardnederlands niet ook geel zand? Bleek dus. Misschien komen we via het zand bij de herkomst van het woord. De etymologie leidt ons naar de variant met een k: kiezel die in het Duits als Kiesel en ook als Kies (=grind) voorkomt. Nog verder terug komen we bij de Oeralische talengroep (o.a. Siberië, Finland) waar giš of kiž met dezelfde betekenis ‘grind, fijn zand’ voorkomt.

Aan de bleke kleur zie je dat het iemand niet zo best gaat of dat vandaag de zon niet door de wolken komt.

Tekst: Antoon Berentsen

Deel deze pagina