Woord van de Maond oktober 2020: boks
Geplaatst op maandag 28 september 2020 om 20:59
In de Waehlse broek woonde tante Mina, in de Du:vense broek tante Thea. Tot zover over het woord ‘broek’ in mijn jeugd. Op school leerde je vervolgens dat een ‘boks’ ook wel ‘broek’ genoemd wordt. Dat was kennelijk Algemeen Beschaafd, maar ook verwarrend en vreemd. Als kind had je nog niet zo’n benul van het bestaan van een andere dan de thuistaal. Later moest je goed opletten om op de juiste plek de juiste woorden te kiezen. Als iemand thuis aan tafel ineens standaard-Nederlandse woorden gebruikte (op school geleerd!), werd dat als gek ervaren (“Gi-j praot jao krek as de konigin!”).
‘Broek’ is dus gewoon ‘boks’ in de streektaal en wel van Brabant tot Groningen. En ver daarbuiten, want het Nederduits gebruikt het woord ook (‘Buxe’) en in Denemarken, Zweden, Noorwegen net zo.
Maar hoe zit het dan? ‘Broek’ staat voor ‘broekland’. Dat is een laag gelegen, drassig land. Daar heb je er in de Liemers behoorlijk wat van. Het Middelnederlandse woord ‘bruec’ betekende ‘moeras‘ en de link naar ‘brak’ is dan ook gauw gemaakt. Het woord ‘boks’ heeft een voorname afstamming uit het Latijn: ‘buxus’ betekent ‘koker’. Overdrachtelijk gesproken kom je dan bij het woord ‘broekspijp’. Verwant met het woord ‘bus’ en ja ook met ‘bos’.
Net als lichaamsdelen zijn kledingstukken populair in de spreekwoordensector.
Wat komen we in de Liemers zoal tegen? Het woordenboek van Rijnwaarden Käöbelend aover ‘t eiland van daerp tot dorp (1988) vermeldt er een die ik ook overal elders vermoed: “Gin kont ien de boks hemme”, zeg je als iemand heel mager is. Daar ook vandaan komt de vermaning “Hou God vur de oge en de boks dich” uit de mond van “moed, as wi-j met ’n deern uutginge”. In Wehl kun je rijkdom kennelijk aan de kleding niet herkennen: “Wat lup Bart der armujeg bi-j en toch het hi-j de boks niet kapot”. ‘n ‘Boks’ aan hebben is daar wel belangrijk, want met “Dat het gin bukske aan” zeg je dat iets niet van belang is (Waehls Plat, 2011). En als je denkt dat het strijken van een broek een goede daad is, dan zit je volgens het Gendringse woordenboek Woorden en weurd uut de grune grensgemeente Gendringen (1999) helemaal verkeerd: "lemand de boks opstrieken" betekent iemand een uitbrander geven. Bijzonder vruchtbaar is tenslotte ook ’n Trop Barghse Weurd (1982):
BÓKS - broek. 1) "De boks vól hemme" - in de broek gedaan hebben. 2) "Van de ene boks in de andere stappe" - 's morgens vroeg pas thuiskomen. 3) "De boks aan hemme" - de baas zijn. 4) " 't Veur de boks veur hemme" - in verwachting zijn. "Ik gleuf da’k 't veur de bóks veur heb". 5) "Gin knoop an de boks hemme" - heel arm zijn. 6) "De boks nie:t kapot hemme" - niet onbemiddeld zijn.
Het accent op de ‘o’ in ‘bóks’ hier is quasi een extraatje van auteur Henk Harmsen. Hij wilde daarmee duidelijk maken dat deze ‘ó’ een heel andere klank is als die in een woord als ‘los’. Feitelijk is het een korte lange ‘o’, waarmee ik bedoel dat je de ‘oo’ van b.v. ‘boos’ in ‘boks’ en ‘bos’ moet uitspreken, maar dan kort. (Zie voor de uitspraak van dialectklanken ook de ‘Klanklies’ op de website van de Heemkundekring Bergh: <link>)
Lees verder op de Dialectpagina >>>
Tekst: Antoon Berentsen