Woord van de Maond november 2022: daemel
Geplaatst op maandag 31 oktober 2022 om 16:31
Tussen ‘dael’ en ‘daldejen’ ontbreekt in vrijwel alle Liemerse en Achterhoekse woordenboeken een woord dat nu juist een favoriet is van een van de leden van onze dialectwerkgroep. Ik vat het woord graag bij de kraag en vul het aan met het synoniem dat onze dialectvriend er graag direkt aan toevoegt, omdat het zo lekker bekt: daemel en däözel.
Het Berghse woordenboek ’n Trop Barghse Weurd uit 1984 omschrijft een ‘daemel’ als een dom en verstrooid figuur, een sukkel dus. En ‘däözel’ als een dom en dromerig persoon. Van beiden bestaat ook een bijwoord: ‘daemelig’ en ‘däözelig’. Het eerstgenoemde woord is ook te vinden in Woorden en Weurd uut de Grune Grensgemeente Gendringen uit 1999. Het tweede woord wordt daar met een klein klankverschil als ‘deuzel’ en ‘deuzelig’ geschreven. De bijbehorende zinnen laten zich raden: “Wat bu'j toch 'n däözel um ow zo te laote besodemietere” en "Kie:k toch nie:t zo daemelig".
’t Bijzondere aan deze woorden is de al genoemde waarneming dat ze in geen van de andere mij beschikbare bronnen te vinden zijn. De electronische Woordenbank van de Nederlandse Dialecten laat het afweten. Zo ook het Woordenboek van de Achterhoekse en Liemerse Dialecten of woordenboeken uit streken ten noorden of ten zuiden. Woorden die erop lijken, zoals ‘doezelig’ en ‘duizelig’, komen met verschillende klinkers voor, maar steeds in de standaardnederlandse betekenis. ‘Dazelen’ of ‘däözelen’ betekent in enkele Limburgese dialecten doelloos, zwalkend rondlopen.
Nee, wij moeten onze ‘daemel’ en ‘däözel’ niet hier, maar aan de overkant van de ‘gäöt’, de grens, zoeken. Zowel het woordenboek van Emmerik als dat van Rees geven dezelfde informatie als het Berghse en Gendringse woordenboek. De woorden komen als ‘Dämel’ en ‘Dussel’ ook gewoon in de Duitse woordenboeken voor. Die zeggen er echter bij dat ze pas sinds de 18e eeuw gebruikt worden en uit het Nederduits komen, het Duits dat in Noord- en Midden-Duitsland gesproken en door het Hoogduits verdrongen werd. Het Nederlands werd overigens ook tot in de 19e eeuw als Nederduits aangeduid; daarna vond men het beter om middels een ander woord afstand te nemen.
Waar komt nu het Nederduitse ‘Dämel/dämlich’ en ‘Dussel/dusselig’ vandaan? Met het woord ‘dämelen’ werd in de 16e eeuw aangeven dat iemand „nicht ganz bei Sinnen“ was. De huidige betekenis “ausgesprochen dumm“ dekt precies die lading. Het Beiers kent het woord overigens als ‘damisch’. Het Berghse, Nederduitse en Beierse woord vindt zijn oorsprong in een heel oude indogermaanse wortel (‘tem-“) met de betekenis ‘geistig benommen, betäubt’, verdoofd dus. Het Latijn maakte daarvan ‘temulentes’. De plant met de naam Lolium Temulentem lijkt op tarwe en geldt als giftig, omdat die vaak met de moederkoorn-parasiet besmet is. Hij groeide vaak op graanvelden en als zijn zaad dan in het meel terechtkwam, leidde dat tot vergiftigingsverschijnselen. Hij geldt overigens in onze streken als vrijwel uitgestorven.
Om ‘däözel’ te begrijpen kunnen we terecht bij het woord ‘doezelen’. De toestand van half wakker, half slapend is er een, waarbij je niet helemaal helder bent. Zo ben je, tenminste in het Duits, al snel bij de betekenis ‘Dummkopf’ en ‘Träumer’. Via het synonym ‘dösig’ kom je overigens ook bij het Engelse woord ‘dizzy’: “having a whirling sensation in the head with a tendency to fall, mentally confused”, aldus het Engelse woordenboek.
Beide woorden zouden goed ook als klanknabootsingen gezien kunnen worden. Dat leidt dan weer tot verdere varianten. In onze streek hoor je ook wel de vorm ‘dökkel’, een combinatie van ‘daemel’ en het standaardnederlandse ‘sukkel’. Er is zelfs kleding met de opdruk ‘dökkel’ te koop. Het komt allemaal samen in volgend refrein van het lied “Ik bun ’n grote nöt“ van het Zeddamse duo Fris van de Draod, dat overigens op 17 november a.s. te beluisteren is op de dialectaovend van de Heemkundekring Bergh.
Ik bun ’n dökkel, ik bun ’n sökkel, ik bun ’n grote nöt
Ik bun ’n däözel, ik bun ’n daemel, maor veural ’n grote nöt
Tekst: Antoon Berentsen