Woord van de Maond januari 2021: nöt
Geplaatst op dinsdag 29 december 2020 om 14:50
Wat hadden we en wat hebben we nog harde noten te kraken! De pandemie stelt ons voor grote uitdagingen. Helpen noten daarbij? Het herinnert me aan de enorme ‘nötteboom’ achter het huis van mijn grootouders. Van wal- en andere noten is bekend dat ze zich niet eenvoudig laten consumeren. Je moet ze echt kraken. Het kraken van harde, bittere of kwade noten komt als uitdrukking veel voor. Ons dialect heeft echter nog meer noten op zijn zang.
Etymologisch gesproken is het woord ‘noot’ een mooi voorbeeld van taalcontact tussen Romeinen, Kelten en Germanen: van het Latijnse nux naar het Franse noix, het Engelse nut, het Duitse Nuss, het Zwitserduitse Nöt, Deense nød, het Nederlandse noot en naar ons nöt is het niet ver.
In ons dialect is de klinkerwisseling van -o- (noot) naar -ö- (nöt) niet uitzonderlijk. In andere Nederlandse dialecten komt echter de -eu-klank (neut) het meest voor, tot in de Randstad aan toe. Wie nu ook aan een borreltje denkt, heeft gelijk. De grootte van noot en borrelglaasje zijn vrijwel gelijk. (lees: https://www.ensie.nl/ewoud-sanders/neutje). Het verschil horen tussen ‘nöt’ en ‘neut’ is echter voor een westerling, zo is mijn ervaring, niet te doen. Het woord ‘nöt’ verleidde het Zeddamse duo Fris van de draod overigens tot een lied waarin je een explosie van deze typisch dialectale ‘ö’-klank hoort. Luister maar naar de opname van ‘Kötte nötte’ tijdens de heemkundedag 2014 in het Barghse Huus in ‘s-Heerenberg: https://bit.ly/356ruwv
Met deze vrucht zijn, als gezegd, een behoorlijk aantal uitdrukkingen verbonden. Ze komen ook in ons dialect voor. De overeenkomst tussen een hoofd en een noot en die tussen testikels en noten is daarvoor tè voor de hand liggend. ‘Nöt’ wordt zelden positief gebruikt. Het Wehlse woordenboek vermeldt: “Ik zei tegen Toon dat e maarn niet kommen kon en toen had ie 't aan de nöt”. Een ‘nöttelig’ persoon dus. Het woord verschuift zonder moeite door naar de benaming voor een persoon zelf. En dat is wel bijzonder voor onze streek. Dat iemand een ‘nöt’ genoemd wordt, vond ik alleen nog in dialecten van West-Overijssel, alwaar men met dat woord een bijzonder mens met een droge humor aanduidt. Nee, in onze streek heeft een ‘nöt’ eerder een slecht humeur dan een droge humor. Het woordenboek Liemers dialec in Westervoort omschrijft een ‘nöt’ als “een kregelige, vervelende drammer”. In de bijlage van ‘n Trop Barghse Weurd schrijft Ben Mensing: "Wah bu'j toch 'n nöt!" - wat ben je toch een domkop!
We hebben hier te maken met een stijlfiguur die pars pro toto (een deel staat voor het geheel) genoemd wordt. Van het -nootvormig- hoofd naar de hele persoon. Een synonym van ‘domkop’ (‘domoor’!) dus. Waar komt die overgang van een eigenschap op de persoon zelf vandaan? Hij ligt weliswaar voor de hand, maar daarvoor moeten we toch een taalgrens over. In het Duits wordt ‘die Nuss’ in uitdrukkingen veelvuldig als aanduiding van een dom iemand gebruikt. Als je een ‘doofe’, ‘dumme’, ‘feige’ of ‘taube Nuss’ genoemd wordt, is dat net als in ons dialect niet bepaald een compliment.
Lees verder op de Dialectpagina >>>
Tekst: Antoon Berentsen