Woord van de Maond december 2023: kuiere
Geplaatst op zaterdag 2 december 2023 om 20:24 — Laatst bijgewerkt op zaterdag 2 december 2023 om 20:30
Wij zaten nog even in de auto na te praten, daar klopte een buurman op de deur. We stonden voor zijn uitrit! We verontschuldigden ons met de opmerking: “Wi-j wazze nog efkes aan ’t kuiere!”
‘Kuieren’ betekent volgens het woordenboek van Van Dale: ‘op zijn gemak wandelen’. Zeker, ‘op zijn gemak’ past heel goed bij de betekenis die het woord in ons dialect heeft. In de Liemerse en Achterhoekse woordenboeken heeft deze betekenis nog maar weinig ruimte. Een vergeetwoord, zo lijkt het.
In ons Berghs woordenboek ’n Trop Barghse Weurd komt alleen het zelfstandig naamwoord ‘verkuiering’ in de betekenis van ‘aanspraak’ nog voor: “An bezuu:k he'j nog is 'n bietje vekuiering". In het woordenboek van de voormalige gemeente Gendringen worden beide betekenissen vermeld: "Opa kon heel gemudelek met zien kleinkinder zitten te kuieren". In “Zo zegge wi-j dah in Die:m” (2014) komt slechts ‘wandelen, slenteren’ voor. De vraag is dan, waarom dit woord -in zijn standaard-Nederlandse betekenis- überhaupt werd opgenomen!
Johan Broekhuysen schrijft in zijn proefschrift “Studies over het dialect van Zelhem in de graafschap Zutfen” (1950): “(…) Kuyeren, dat Klokman en Knaake [resp. Zelhemse dialectschrijver en schilder uit het begin van de 20e eeuw - AB] nog vrij regelmatig gebruiken in de zin van: praten, keuvelen, is in de betekenis heden ten dage lang niet zo algemeen als b.v. in Twente. In Zelhem wordt kuier’n door de jongeren haast uitsluitend gebruikt voor: een wandelingetje maken.” Lang vóór Broekhuysen, in 1895, werd ‘kuieren’ in de betekenis ‘praten’ door hoogleraar oud-Germaanse talen Johan Hendrik Gallée (Vorden *1847) in diens woordenverzameling opgenomen.
Een bijzondere samenstelling met ‘kuieren’ vond ik in “De woordenschat van het Groesbeeks”(2007). Daar duikt een ‘kuierkoobus’ op in de betekenis van ‘kletsmajoor’. (‘Kobus’ is, zoals bekend, een variant op de naam Jacobus.) Een woord om toe te voegen aan onze Barghse woordenschat? In Twente heet die kuierkobus ‘kuierbelle’. Daar hebben (of: hadden) ze ook een ‘kuierdroad’ (telefoon) en een ‘kuieroavend’ (gezellige avond). ‘Kuierdagen’ werden daar de dagen genoemd, waarin het werk op het land even rustte, omdat men het dan ‘an de tied hef’.
Een korte wandeling langs de overige dialectwoordenboeken laat zien dat ‘kuieren’ in de betekenis van “proat’n a’j niks hebt te zeggen” (Den Ham, Overijssel) van Valkenburg tot Drente en westelijk tot in de Zaanstreek (“Kom nag eres ’en uurtje kuieren”) voorkwam.
Wat zeggen de etymologen over de samenhang tussen wandelen en keuvelen in het woord ‘kuieren’?
Het lijkt erop dat het woord in de loop van zijn gang door de geschiedenis de medeklinker d of t kwijtgeraakt is. Het middelnederlandse woord ‘koderen’ of ‘kodderen’ betekende ‘babbelen’. Het lijkt te komen van ‘coder’ in de betekenis van halskwab. ‘Kodder’ betekende ‘slijm’. Dat allemaal te herleiden naar een oergermaans woord met de betekenis zwelling.
Een synoniem van ‘kuieren’ is het Nederlandse vergeetwoord ‘kouten’ (gezellig praten). We kennen die vorm ook uit het woord ‘koeterwaals’ (“gebroken Nederduitsch zoo als het door eenen Franschman dikwerf gesproken wordt” -1824). Dat leidt tot het Limburgse woord voor ‘praten’: ‘kallen’. Het Duits kent een (verouderd) werkwoord ‘kaudern’ dat onduidelijk praten betekent. Ook met deze woorden staat ons ‘kuieren’ dus in verbinding.
Naar de negatieve kant wordt ons woord getrokken in ‘confabuleren’. Dat werkwoord is afgeleid van het Franse woord voor ‘kouten’ en heeft de betekenis gekregen van onbewust liegen, praatjes verkopen! Laten we dus oppassen dat we al kuierend onze fantasie niet al te gemakkelijk op hol laten slaan!
Tekst: Antoon Berentsen