Woord van de Maond augustus 2021: eiges
Geplaatst op zondag 1 augustus 2021 om 20:24
‘n Boer begrep niet woorum zien jonge pogge niet wolle gruje. Toen e op ‘n aovend heel stil ‘t hok in kwam, zag e ‘n ri-j rotte aan de zog ligge zoege. Ze hadde de pogge verdronge um eiges de melk te könne drinke.
Zo schrijft een Stokkumse ‘metwarker’ op een van de vragenformulieren die ten behoeve van het Woordenboek van de Achterhoekse en Liemerse Dialecten (WALD) werden rondgestuurd; te vinden in het WALD-woordenboek “De Mens” deel A. Een broodje aap? Had de schrijver het zelf van de boer gehoord? Volksverhalen leven van dit soort vaagheden. Tegenwoordig is het van belang om iets zelf met eigen ogen te zien!
“Zelf” en “eigen” zijn in het huidige Nederlands duidelijk onderscheidbare woorden. Het een is een aanwijzend voornaamwoord - zeg nou zelf - vaak verbonden met een persoonlijk voornaamwoord: ikzelf, haarzelf, zichzelf. Het woord eigen is een bijvoeglijk naamwoord. Beide woorden drukken zoiets als bezit en vertrouwdheid uit.
Ik ga deze maand graag op het dialectwoord eiges in, omdat me opviel, dat we in ons dialect deze vorm van eigen ook voor het standaardnederlandse zelf gebruiken. In de Liemerse WALD-Telgen, de locale woordenboeken van Westervoort tot Gendringen, komt immers het woord zelf niet voor. De ratten verdrongen de biggetjes um eiges de melk te könne drinke, aldus het verhaal uit Stokkum. Het woord zelf kent de varianten dezelfde, eenzelfde en hetzelfde. In het dialect heeft eiges de variant eigeste: Die huu:s bun krek 't eigeste, schrijft Henk Harmsen in ‘t woordenboek “ ‘n Trop Barghse Weurd”. En ‘t Zevenaarse “Zaenderse Praot van A tot Z” adviseert: Gi-j mot nie:t elke keer 't eigeste verhaal afdraeje!
Hebben we -een in deze rubriek al vaker gestelde vraag!- hier nu met een typisch dialectwoord te maken? Nee en ja! Allereerst is het geen typisch Liemers of ook Oost-Nederlands dialectwoord. De elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND) laat zien dat het gebruik van eige(n)s in heel Nederland voorkomt. Van de Kempen tot de Zaan, van Limburg tot Groningen. Typisch dialect is het gebruik van eiges in zoverre, dat het woord uit de standaardtaal verdwenen is, maar in dialecten geconserveerd bleef. Het etymologisch woordenboek vertelt ons dat eigen vroeger de standaardvorm was: “Het Middelnederlandse eigen was een multi-functioneel woord (werkwoord, bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord) dat veel van zijn betekenissen en functies heeft overgedragen op nieuwere vormingen.” (Philippa e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdam 2003-2009). Het betrof volgens dezelfde bron oorspronkelijk een werkwoord: “Het werkwoord eigen (‘moeten hebben, krijgen’) kwam ook voor met te plus infinitief in de betekenis ‘behoren, verplicht zijn’, zoals nog in het Engelse cognaat ought to; en als onovergankelijk werkwoord met de betekenis ‘passen, voegen’, zoals nog in Duits sich eignen. In het Nederlands kennen we nu alleen nog zich toe-eigenen (…)”
Dat eigen rond 1900 nog gebruikt werd in de betekenis van zelf, blijkt uit het Van Dale-woordenboek dat in 1898 verscheen: bij zijn eigen nagaan, dat is de eigenste man. De volgende uitdrukking uit hetzelfde woordenboek zou tegenwoordig verkeerd begrepen worden: in de eigen stad uit 1898 betekent nu in dezelfde stad. Maar de omslag wordt in 1898 al zichtbaar, want Van Dale waarschuwt dat een zin als Ik heb het hem eigens gezegd als ‘volkstaal’ moet worden gezien. Dit voorbeeld van ‘volkstaal’ is inmiddels uit de standaardtaal verdwenen. Ook dialectsprekers hoor je steeds vaker zelf gebruiken. In het al genoemde WALD-woordenboek “De Mens” deel A komt zelf zelfs meer dan drie keer (183 x) vaker voor dan eiges (56 x). (Voor het woord zelfs heeft ons dialect overigens het uit het Duits ontleende zoga(ar), maar dat hoor je tegenwoordig nog minder dan eiges!)
Opnieuw geeft het dialect ons een inkijkje in de geschiedenis en werking van taal.
Tekst: Antoon Berentsen