Woord van de Maond april 2024: möl
Geplaatst op woensdag 3 april 2024 om 17:00
“Zuidelijk van de Achterhoek wordt in het gebied Liemers de streektaal met die naam gesproken. Hier ontbreekt de slot -n in lope, werke en dergelijke. In woorden als mölle ‘molen’, nötte ‘noot’, aover ‘over’, aeten ‘eten’ komen we wel klinkers tegen uit dezelfde ontwikkeling als in het aangrenzend Nedersaksisch. (…) De mensen ervaren hun streektaal echter niet als Nedersaksisch.”
Dit citaat komt uit het in 2019 verschenen boek “Nedersaksisch in een notendop. Inleiding in de Nedersaksische taal en literatuur”. Ik zie er deze maand aanleiding in om het fenomeen dialectgrens nog eens aan de orde te stellen.
Het prachtig uitgevoerde boek werd geschreven door bekende dialectologen uit het Nedersaksisch taalgebied. Dat verhinderde niet dat ze bij de paar zinnen die ze aan ons -aangrenzende- dialect besteedden, de plank behoorlijk missloegen. Mölle en nötte zijn bij ons meervoudsvormen, dus ‘molens’ en ‘noten’. Ons dialect heeft geen uitgangs-e in het enkelvoud, tenzij een samengesteld woord als möllewiek betreft.
Bij ons Woord van de Maond möl constateren we echter wel dezelfde klankverschuiving van o naar ö als in het Nedersaksisch. Een stille mölle maalt gien maal, zegt het woordenboek van de Zwolse taal.
Op onderstaand kaartje is te zien dat de ö naar het zuiden toe overgaat in eu. De ö in möl is een korte klinker; de eu in meule een lange. Dat is in Brabant en Limburg zo, maar het begint al in de Liemers aan de kant van de Rijn. Dit zaod is niet aerg schon; doe gi-j dat ekkes met de wannemeule schonmake, vermeldt het woordenboek van het Gelders Eiland (“Käöbelend aover ’t eiland van daerp tot dörp”, p. 152).
De taal van de Oude IJssel-strook, zo blijkt hier weer eens, laat de overgang zien van het Nedersaksisch naar het Nederfrankisch taalgebied. Niet alleen bij möl en bij lope, werke, maar bijvoorbeeld ook bij de aanspreekvorm gi-j dat de meeste Nederlanders als typisch Brabants ervaren.
Als je een beetje uitzoemt, zie je op dialectkaarten dat de grensstreek tussen het Nedersaksisch en het Limburgs wel het Kleverlands dialectgebied genoemd wordt.
Dat taalgebied bevindt zich -de naam zegt het al- voor het grootste deel in Duitsland. Het heeft echter in Gelderland nog geen erkenning als regionale taal en dus ook geen overheidsondersteuning gekregen. Dat is bij het Nedersaksisch en het Limburgs en aan Duitse kant het Niederdeutsch wel het geval. Vandaar dat de Stichting Erkenning Gelders Kleverlands actie onderneemt. Daarover schrijf ik in het maart-nummer van Old Ni-js, het lijfblad van onze Heemkundekring Bergh.
En de herkomst? Het woord ‘molen’ lijkt wel echt Nederlands, of als je naar de Duitse en Engelse varianten kijkt echt Germaans, maar dat blijkt niet zo te zijn. Als we hierboven spraken van taalgrenzen, moeten we ons ook realiseren dat taal juist ‘vloeibaar’ is en altijd over grenzen heen stroomt. Het waren de Romeinen die ons het woord ‘molina’ brachten. En wel voor de molen die met waterkracht maalde. De Germanen kenden alleen een molen die met de hand bedreven werd. Daarvoor had het Oudnederlands nog in de 12e eeuw de term ‘kwern’, dat afgeleid was van het woord ‘guer’ voor ‘zwaar, moeilijk’. Die ‘kwern’ kennen we niet meer, maar ‘karnen’ gebeurt nog steeds in de botterfabriek al is die bij ons al lang verdwenen. De möl staat er gelukkig nog wel.
Tekst: Antoon Berentsen