Woord van de maand september 2018: afsmere
Geplaatst op donderdag 6 september 2018 om 21:44
Ons Woord van de Maond opent ons de ogen voor de enorme flexibiliteit van taal, in het bijzonder van die taal die niet door taalregelaars van allerlei snit gereguleerd wordt: het dialect.
Als iets gesmeerd loopt, dan zien we in ons innerlijk oog goed geoliede machines op de achtergrond. Maar als je van die machines dan smerig wordt, dan is dat minder fraai.
Net zomin is het bepaald niet prettig om afgesmeerd te worden. Een niet-dialect-spreker zegt dit niets, maar wie onze streektaal machtig is en in haar/zijn jeugd wel eens aan den lijve ervaren heeft dat kinderen soms niet zachtzinnig met elkaar omgaan, die lopen de rillingen over de rug.
Online is afsmeren alleen nog in positieve zin te vinden. Als je taarten bakt of voegen dicht, krijg je ermee te maken.
Waar komt het woord vandaan? Smeer is afgeleid van een oud Germaans woord voor ‘vet’. Het komt zowel in Nederland als in Engeland, Duitsland en Skandinavie voor: denk aan smørrebrød . Mogelijk heeft het ook Griekse wortels (smāō is ‘wrijven, zalven’, dus eig. ‘stof om in te smeren of te zalven’). Het woord kreeg de overdrachtelijke betekenis van omkopen (> ‘smeergeld!) en ook van afranselen. Dat is de betekenis die wij in ons dialect nog gebruiken. Het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen vermeldt in 1908 dat het woord dan al ’geheel verouderd’ is. Afsmeren is het gemakkelijkst te begrijpen als “het strijkelings langsgaan met de hand, den stok enz., en ‘Af’ in den zin van ten einde toe. Van menschen en dieren. Ze zoo lang of zooveel smeren of ranselen, als men dienstig acht, of totdat men voldaan is”. Zo wordt het vermeld in het in Woordenboek der Nederlandsche taal (WND), dat overigens het omvangrijkste woordenboek ter wereld is. Het spreekwoordenboek van F.A. Stoet meent dat het woord ironisch bedoeld is en “eigenlijk wil zeggen: hem de huid lenig maken”.
Het dialect bewaart dus een in de hedendaagse standaardtaal al lang verdwenen woord.
Het lemma ‘afsmeren’ is in alle Liemerse woordenboeken te vinden, bovendien ook buiten onze regio. De website girlscene.nl raadt Limburgse meiden aan om zich van dit dialectwoord goed bewust te zijn! (Maar goed, wat is ‘Limburgs’? Mijn Zuid-Limburgse vriend Alex kent ‘t woord niet.)
Maar niet alleen conserveert het dialect ‘verouderde’ woorden, het kent ook een veelheid aan termen die het zelfde schrijnende gebeuren omschrijven. Dat doet ook de standaardtaal, maar dialecten doen daar nog een schepje bovenop.
In onze Liemerse woordenboeken lees ik de volgende: afdekkele, verkammezäöle, afzale/afzaele, afbössele, afbatere en afdreuge. Van deze wil ik kort nog ingaan op de variant die het woord ‘zaal’ of ‘zäöl’ in zich heeft.
Het WND kent het verkammezäöle als ‘geducht afranselen’ in de ‘volkstaal’. Voor een verklaring moeten we bij de Duitse etymologische woordenboeken zijn. Het huidige Duits kent het woord in deze betekenis nog wel. Het Latijnse woord ‘sola’ betekent ‘voetzool’ en ‘verzolen’ (‘mit einer Sohle beschlagen’) is dus het werk van een schoenmaker. In de 18e eeuw heeft deze hard-handige schoenlappersactiviteit een figuurlijke betekenis gekregen. Het wordt echter alleen als collocatie gebruikt en verbonden met het zelfstandig naamwoord ‘Hintern’: jemandem den Hintern versohlen. Of ons woordbestanddeel kamme(r) voor het Duitse ‘Hintern’ staat? Of voor een ‘bekend gereedschap met tanden’, zoals de kam in een oud woordenboek wordt omschreven? De oorsprong van het woord ‘kam’ vanaf het Oud-Indisch en Grieks betekent immers ‘bijten, kapotbijten’!
Wie zal het zeggen...
>>> Dialectpagina 'Woord van de Maond'
Tekst: Antoon Berentsen